Liever luisteren dan lezen? Klik hierboven op play en laat auteur Jonah Falke je zijn verhaal voorlezen, of breng een bezoekje aan deze bijzondere kijk- en luisterversie.

1.

Het publiek dat naar het Grote Bubbel-college van Joris Luyendijk is gekomen, heeft van tevoren een aantal vragen over zichzelf beantwoord. Luyendijk laat statistieken zien. Geheel volgens verwachting is men hoogopgeleid, links en een grotere liefhebber van avocado’s dan van gehaktballen.

Luyendijk laat een filmpje zien van een vrouw op een scootmobiel. Ze vertelt dat ze arbeidsongeschikt is en gezien de manier waarop ze zich kleedt (bontkraag) en praat (met een volks accent), is ze waarschijnlijk laagopgeleid. De vrouw zegt dat ze niet op vluchtelingen zit te wachten. Haar pleegzoon zit namelijk thuis zonder werk, al wil hij wel graag werken. ‘…maar die vluchtelingen hebben zo een baan.’ Dat las ze op Facebook.

Dan rolt er een lachje door de zaal. Luyendijk zegt dat al zijn publiek op die manier reageert en: ‘Als je in één beeld wilt vatten wat er mis is met Nederland, dan is het die lach. Wij kijken gewoon neer op die vrouw.’

Aan het eind van het college vraagt iemand in de zaal aan Luyendijk wat bijvoorbeeld kranten kunnen doen om hun linkse, hoogopgeleide, bubbel te doorbreken. Luyendijk zegt dat ze bijvoorbeeld, zoals bij de Britse krant The Guardian, mensen kunnen aannemen die niet universitair geschoold zijn.

2.

Aangezien ik als kind niet werd geplaagd door intellectuele prikkels, belandde ik na een vermoeiende basisschooltijd op het vmbo-kader. Hier zaten mensen die vrachtwagenchauffeur, schoonheidsspecialiste of werkloos zouden worden. Zonder dat ik naar een universiteit ben gegaan, bevind ik me nu voornamelijk in een (kunst)wereld of bubbel waarin de mensen wél naar een universiteit of hogeschool zijn geweest, en waar ze links, milieubewust en geëngageerd zijn. Ik voelde me aangesproken door het idee van Luyendijk dat diversiteit belangrijk is om een breder beeld van de samenleving te krijgen.

3.

Vorig jaar, na het verschijnen van mijn roman Bontebrug, werd ik helder geconfronteerd met het mentaliteitsverschil in opleidingsniveau. Zowel de Universiteit van Amsterdam als mijn oude middelbare school nodigden me uit voor een leesclub.

De leesclub met de UvA-studenten leek op een therapeutische sessie. Mijn boek en ik waren de patiënt en de dertig studenten de psychiater. Ik vond het bijzonder om hun ideeën te horen en voelde me vereerd dat ze mijn roman zo grondig hadden gelezen. Zonder of met goed verborgen ironie wisten de studenten zelfs de meest banale zaken in het boek te analyseren.

In het boek wordt een glas vol urine bij een Turkse jongen in het gezicht gegooid. Volgens de UvA-studenten was dat een verwijzing naar het gegeven dat de verteller ook een buitenstaander is. ‘Hij gooide dat glas, omdat hij zich juist wilde afzetten tegen het feit dat hij zélf ook een buitenstaander is, door het tegenovergestelde te doen.’

Waarom iemand in het boek zelfmoord pleegde, kunstenaar wilde worden of gebruik maakte van een pizzadoos om zijn behoefte in te doen? Ik weet het niet meer, maar er waren duidelijke verklaringen voor gezocht en gevonden.

bubbel

De nieuwsgierigheid was ver te zoeken

Op het vmbo hadden twintig leerlingen zich vrijwillig opgegeven om mijn boek te lezen. Althans, dat was het idee. Toen een leraar Nederlands de ochtend opende, reageerde een meisje verbaasd: ‘Heb jij dan dat het héle boek gelezen, meneer?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘O, ik ben nog niet eens bij de helft.’
Het bleek exemplarisch. De nieuwsgierigheid was ver te zoeken die ochtend.

‘Is alle seks waargebeurd?’ vroeg een meisje.
En een jongen zei: ‘Hoeveel geld verdien je met dat schrijven?’

Op herhaaldelijk aandringen van de leerkracht, die zich leek te schamen voor de ongeïnteresseerdheid van zijn leerlingen, kwamen er uiteindelijk twee vragen.

‘Is alle seks waargebeurd?’ vroeg een meisje.
En een jongen zei: ‘Hoeveel geld verdien je met dat schrijven?’

Ik wilde de studenten niet teleurstellen en zei dat de werkelijkheid en geld niet het belangrijkste zijn bij het schrijven. Maar dat viel ze natuurlijk juist tegen. Ze keken me aan alsof ik wartaal sprak. Toen de schoolbel ging, schoten ze weg als ratten in een steegje.

Met de leraar bleef ik achter in het lokaal. Hij vertelde dat zijn leerlingen meestal slechts een alinea tekst kunnen volgen en dat het daarna al ingewikkeld wordt. Hij zei: ‘Het liefst lezen ze oneliners, zoals op Facebook of Instagram.’

bubbel

4.

Dit voorval had slechts betrekking op één boek en was daarom geen enkel probleem: de vmbo’ers hadden vermoedelijk andere interesses, en de UvA-studenten zijn getraind in het ontleden, analyseren, filosoferen en onthouden.

5.

Maar toen ik vorig jaar op het Film Festival in Gent de première van de documentaire Rabot bijwoonde, werden de verschillen al iets pijnlijker. De avond leek me een goed voorbeeld van een groot probleem in het klein.

De film ging over een wijk, Rabot, aan de rand van Gent, bestaande uit drie flatgebouwen. Rabot is een van de armste buurten van Vlaanderen. De bewoners spraken over liefde, leed of eenzaamheid. Eén flat in Rabot was al gesloopt, de andere zouden snel volgen. De gebouwen moeten neer omdat Gent op de Werelderfgoedlijst wil. Cultureel erfgoed en sociale woningbouw gaan kennelijk slecht samen.

In de documentaire zaten drugverslaafden, autisten, bejaarden, manisch depressieven en gehandicapten. De mensen leken op het eerste gezicht lastiggevallen te worden door het leven en niet door intelligentie. Maar ik was te voorbarig.

Een bewoner zei: ‘Ik ben niet geboren om rijk begraven te worden.’ Vervolgens trok hij glimlachend een fles wijn open. Een andere bewoner zong: ‘Ik ben een arme mus, een hongerlijder dus.’ Zelfs van de armen krijgen de mussen geen brood meer, volgens die man.

Ook was er een vrouw te zien met een voorliefde voor een dieet van bier en sigaretten, die riep: ‘God is black. God is the devil. I don’t believe in God. I believe in white people. I’m from Gent.’ De vrouw kwam uit Ghana, maar dat wilde ze niet horen. Haar man zei dat het bier en de sigaretten haar een hoop ellende hadden bespaard. Telkens werd er om deze mensen gelachen in de zaal, net als het publiek bij Luyendijks college deed.

bubbel

De bewoners waren gebruikt

Na de film gingen de lichten aan. Regisseur Christina Vandekerckhove en haar producent beklommen het podium. Een aantal bewoners bleek in de zaal te zitten. Vandekerckhove wees ze aan. De afstand van het witte doek was veilig geweest, te veilig misschien. Er kwam een spanning in de lucht en er werd niet meer gelachen door het publiek.

Later vond er een receptie plaats. Doorgaans doet drank wonderen om de interactie met onbekenden dragelijk te houden. De regisseuse en de producent kwamen tijd te kort; iedereen wilde hen feliciteren.

Maar voor me, aan de bar, stond een bewoner van Rabot te wachten. Mensen zagen hem wel, maar spraken niet tegen hem. Een eindje verderop stond een andere bewoonster verloren om zich heen te turen.

De bewoners waren gebruikt en werden daarna weer aan hun lot overgelaten. Het publiek had gegluurd om vervolgens aangeschoten naar huis te kunnen keren. Maar: je kunt ook moeilijk een heel flatgebouw in huis nemen.

Na twee slokken bier liep ik het filmtheater uit. Ik gedroeg me net zoals de rest van het publiek. Ik had gelachen, was er mee gestopt. Ik had met een bewoner kunnen gaan praten, maar deed dit niet. De rest van het publiek bleef en leek op hun gemak. Ze dronken, straalden, lachten, waren wit, knap en slim.

De zwarte schilder Jean-Michel Basquiat zei ooit over dergelijke bijeenkomsten: ‘I was just tired of seeing white walls, with white people, with white wine, you know?’

Lopend door Gent vroeg ik me af wat er in de subsidieaanvraag voor deze documentaire had gestaan: ‘Een film die een onbekend inkijkje geeft in de onderkant van de maatschappij’?

bubbel

6.

Los van altijd met elkaar blijven communiceren, gaf Luyendijk in zijn college geen concrete oplossingen om de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden te dichten. Hij voelt ook niet de behoefte om die te geven, want hij is geen politicus, maar journalist.

Schrijver J.M. Coetzee stelde dat politiek het slechtste in de mens naar boven haalt en ook de slechtste types uit de samenleving naar de oppervlakte brengt. Daar kan ik me in vinden. Want zoals ik vroeger niet geplaagd werd door intellectuele prikkels, zo voel ik nu weinig politieke of stichtelijke ambities als schrijver en kunstenaar.

Maar stichtelijk of niet, je blijft burger van een samenleving. Aangezien ik niet voor anderen kan spreken, stelde ik mezelf de vraag: wat doe ik om te zorgen dat ik niet enkel in kringen verkeer met gelijkgestemden en mezelf niet ongemerkt beperk?

Als ik te lang in mijn ‘beschaafde bubbel’ verkeer, mis ik de vrijheid van mensen die slordig met hun leven, tijd, geld, gezondheid en moraal om lijken te gaan.

Mijn antwoord bleek simpel: eens per maand bezoek ik een café op het platteland.

Als ik te lang in mijn ‘beschaafde bubbel’ verkeer, mis ik soms de vrijheid van de mensen die slordig met hun leven, tijd, geld, gezondheid en de moraal om lijken te gaan.

In dat café komen naast mensen met een ‘gewone’ baan, wat dat ook moge betekenen, en mensen met een gezin, hoerenlopers, (ex)criminelen, racisten, alcoholisten, dealers, soldaten, boeren, fabrieksarbeiders en niet-geëngageerde kunstenaars. Alle mensen worden daar vrienden, al is het maar voor een paar uur. Ik kwam er eigenlijk al jaren zonder te weten dat dit een verrijking voor me was als burger.

Al is het er niet altijd aangenaam.

bubbel

7.

In dat café komt bijvoorbeeld weleens een oude witte man biljarten. Een keer vroeg hij aan de eeuwig vrijgezelle barman wat die nou een mooie vrouw vond. De barman zei dat er een prachtige donkere vrouw bij hem om de hoek was gaan wonen.
‘Een mooie zwarte vrouw? Dat is een contradictio in terminis,’ zei de biljarter.
‘Een wat?’ vroeg ik.
‘Tegenstrijdig, dat kan niet,’ zei de barman en hij glimlachte er moedeloos bij. Ik viel de biljarter niet aan, met woorden of een barkruk. Het leek me zinloos.

Later zei de barman tegen me: ‘Sommige mensen zijn o zo zeker van hun zaak.’
Desondanks bracht hij de biljarter de hele avond bier en spraken ze over andere dingen. Waarschijnlijk deden ze dit de afgelopen twintig jaar al en zouden ze er in de toekomst zo mee doorgaan.

U kunt mij betichten van het koketteren met relaties met onfrisse figuren, oftewel: omgekeerd snobisme. Het zij zo.

Over buitenlanders, homoseksuelen, genderneutrale toiletten, mensen uit de stad, moderne kunst, omgaan met milieuproblemen, enzovoorts, wordt in het café op eenzelfde verachtende, oneerbiedige, manier gesproken. Het voordeel daarvan is dat je erachter komt dat niet alles voor iedereen even belangrijk is.

U kunt mij betichten van het koketteren met relaties met onfrisse figuren, oftewel: omgekeerd snobisme. Het zij zo.

Als de Oostenrijkse filmmaker Ulrich Seidl wordt gevraagd waarom hij beestachtige, racistische of andere afstotelijke kanten van mensen laat zien in zijn films, zegt hij: ‘Als je mijn films niet kunt aanzien, zegt dat meer over jou dan over de films.’ Over de mensen in mijn café zou ik hetzelfde willen zeggen. Als je de wereld probeert te zien zoals hij kan zijn, moet je ook een shock kunnen incasseren.

bubbel

8.

Naast de kroeg is ook het klooster, een goed middel om een bubbel door te prikken. Want een nadeel van het verkeren in hoogopgeleide kringen is dat het atheïsme er soms tot een religie wordt verheven. Als je doorvraagt in mijn bubbel, komt er bij de meesten geen gedegen Bijbelkennis of religieuze achtergrond naar voren om het atheïsme mee te stutten. Men is het erover eens dat God niet bestaat en dat maakt discussies overbodig.

Een klooster vertoont veel gelijkenissen met een plattelandscafé, want gelovigen hebben, net als zatlappen, soms last van onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden.

Met uitzondering van een paar moslims was er op het vmbo eenzelfde soort desinteresse jegens het geloof. Tijdens het vak maatschappijleer werd er wel een poging ondernomen om de leerlingen wat bij te brengen. Maar onze docent sprak zo wollig, het leek niet eens op onderwijzen. Dit resulteerde erin dat iedereen door hem heen praatte en hij meestal zijn Bijbel op het bureau smeet om vervolgens kwaad het lokaal te verlaten. Er is me helemaal niks bijgebleven van zijn lessen. Alleen dat.

Een klooster vertoont volgens mij veel gelijkenissen met een plattelandscafé, want als akelig neveneffect hebben gelovigen, net als zatlappen, soms last van onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden. En het klooster is ook een plek waar de verschillen tussen hoog en laag niet meer van betekenis zijn, net zoals in een café. Iedereen is er welkom, bezit of achtergrond is niet van belang, en samen wordt er naar ‘verbinding’ gezocht.

bubbel

Los van een gelovige grootmoeder, die mij tot op de dag van vandaag wil laten dopen, is er niemand geweest die mij wilde bekeren of daartoe heeft verleid. Maar onlangs kwam ik op een Bob Dylan-fanclubdag in contact met kloosterbroeder Thomas Quartier. Hij gaf een college over Dylan en ik las een verhaal over de zanger voor.

De kloosterbroeder plaatste Bob Dylan in een spiritueel perspectief en dat verbaasde me in positieve zin. Hij zei: ‘Net als je iets denkt te begrijpen van Dylan, is hij je een stap voor en wordt je kennis weer onderuitgehaald.’

In mijn verhaal zei ik: ‘De vragen zijn toch veel interessanter dan de antwoorden? Bob Dylan is een koning in het in stand houden van vraagtekens.’

Later, na mijn voordracht, sprak ik de kloosterbroeder in de coulissen. Zijn zwarte pij ging naadloos over in de gordijnen. In feite zag ik niet meer dan een pratend hoofd. Hij zei: ‘Wij hebben vandaag hetzelfde verhaal verteld, Jonah, alleen gebruikte jij andere woorden. Monnik en kunstenaar of zanger, ze houden er beiden een levensvorm op na die vragen niet alleen stelt, maar ze ook belichaamt.’

Volgens schrijver Lev Tolstoj kwam de klad in de moderne kunst toen men het religieuze bewustzijn verloor. Die klad lijkt niet alleen doorgedrongen in de kunst, maar in een groot deel van onze westerse wereld. Ik dacht altijd dat deze goddeloosheid me aanstond en dat het louter vrijheid was, tot ik Luyendijks college aanhoorde en besefte dat het een onderdeel van mijn bubbel was.

Dus om mijn eigen linkse, atheïstische, hoogopgeleide bubbel te doorbreken, niet te verzanden in totale goddeloosheid, of meer te begrijpen van de herkomst van veel normen en waarden in Nederland, zal ik deze zomer het klooster ingaan.

Het is een aangenaam vooruitzicht om even in een wereld te verkeren waarin God wél bestaat.

Ik ben benieuwd of de vragen er écht belichaamd zullen blijven en of de verschillen tussen hoog en laag inderdaad niet aanwezig zullen zijn in de nabijheid van God. Daarnaast kom ik er graag achter of ik als vmbo’er een zalige onwetende ben, of gewoon slecht geïnformeerd.

bubbel

9.

Aangezien ik vermoed dat iedereen, van praktisch tot theoretisch geschoold, van gelovige tot atheïst, er soms behoefte aan heeft dat abstracties concreet worden:

– Het café op het platteland is Het wapen van Ulft, Bongersstraat 4 in Ulft.
Iedere dag, met uitzondering van woensdag, geopend vanaf 13:00 tot ∞.

* In Het wapen van Ulft organiseer ik met vrienden twee keer per jaar het FoefelFestijn, een minifestival waar de diversiteit wordt gevierd. Van internist tot inbreker komt er om te dansen. De eerstvolgende editie zal in de winter zijn.

– Het klooster is de Sint-Willibrordsabdij, Abdijlaan 1 in Doetinchem.
Telefonisch bereikbaar op tel. 0315-298268, van 10:30-12:00 uur, 13:30-16:40 en 19:45-20:15.

* Zoals gezegd zal ik me daar een tijdje terugtrekken deze zomer. Dit kan eventueel in groepsverband. Het wordt geen stilteretraite: er is juist alle ruimte voor dialoog onder leiding van eerdergenoemde Thomas Quartier.

U bent in kroeg en klooster van harte welkom, al is deelname niet gratis. Het Foefelfestijn kost 25 euro (incl. onbeperkt bier, wijn, fris, wodka en leverworst). De Sint-Willibrordsabdij kost 35 euro per dag (incl. overnachting en drie maaltijden).