Alle landen worstelen met de Armeense genocide. Maar de stemming in de Bondsdag ontkracht de gangbare logica dat democratie het voeren van een standvastig buitenlands beleid hopeloos in de weg zit.

Er zijn ongeveer dertig landen in de wereld die de massaslachting van de Armeniërs in 1915 met het woord ‘genocide’ aanduiden. Dat is een woord waarmee je de toorn van de Turkse president Erdogan en veel van zijn landgenoten over je afroept. Het standpunt van de Turkse regering is immers dat de anderhalf miljoen doden ‘slechts’ oorlogsslachtoffers waren en er geen intentie was om volkerenmoord te plegen. Afgezien daarvan vindt Ankara de term genocide niet van toepassing omdat die in 1915 nog niet bestond. Dat vonden de krijgsraden van het Ottomaanse Rijk tussen 1919 en 1921 overigens niet, maar na de implosie van dat rijk werd vanaf Atatürk de ontkenning verheven tot officieel beleid.

Onze regering houdt het op ‘de kwestie van de Armeense genocide’, wat even laf als slim is.