De architect geeft zich bloot aan Sander Pleij, die voor deze reportage een Mercur won voor ‘Beste tijdschriftreportage van het jaar’.
1.

Op een stralende herfstochtend parkeerde Rem Koolhaas zijn zwarte BMW uit 1998 op een parkeerplaats langs een Amsterdamse gracht. Nog net geen echte sportauto, die wagen, maar eerder het racemodel dat een kind zou tekenen. Even later zat hij achter een statig bureau. Het beloofde een gewone werkdag te worden. Niet op kantoor in Rotterdam, vandaag handelde hij zijn afspraken af in een Amsterdams hotel. Doet hij wel vaker, komt soms beter uit. Alleen deze ochtend moest hij nog even tijd besteden aan een journalist, die zat daar nu al een half uur voor hem. En wat zei die nou?

‘Zo ongeveer iedereen reageert hetzelfde als ik je naam noem: Dat is toch een heel vervelende man?’
Halverwege de opmerking leunde Koolhaas naar achteren en nam afstand van het bureaublad.
Hij wiebelde.
En hij knikte.
Stotterend zei hij iets als: ‘Ja, dat gebeurt, ja, met mensen, ja.’
Hij leek warempel gegeneerd, het was alsof hij zich schaamde.

Buiten wachtten assistenten, klanten, projecten, telefoontjes over miljoenen-projecten op diverse continenten, maar daar… zijn hoofd was ook zo bloot…en dan die kleine oortjes die naar de zijkanten uitsteken… Mag je over een man van twee meter schrijven dat hij even deed denken aan een gewond vogeltje?

Er kwam niet veel meer uit. Het gesprek was afgelopen.

Ik vroeg er zijn medewerker Stephan Petermann naar.
‘Rem heeft een sterk karakter,’ zegt die, ‘dat ga ik niet ontkennen.’

Maar wanneer wordt hij boos?
‘Alleen bij werkgerelateerde dingen. Als mensen niet goed voorbereid zijn.’

Zijn er mensen die zich niet goed voorbereiden als ze met Rem Koolhaas werken?!
‘Hij heeft de juiste informatie op het juiste moment nodig. Als iemand zegt dat iets nog niet lukte, dan heeft diegene niet genoeg druk gezet.’

Petermann zei ook dat hij soms helpt ‘als Rem en een team elkaar niet genoeg begrijpen.’
Het klonk eufemistisch.

De Rotterdam, het grootste gebouw van Nederland. (Hier nog in aanbouw.) 'Oh, hij verafschuwt dat "grootste".'
De Rotterdam, het grootste gebouw van Nederland. (Hier nog in aanbouw.) ‘Oh, hij verafschuwt dat “grootste”.’

Hij is een vriendelijke, pientere Limburger, de associate Stephan Petermann die verantwoordelijk is bij AMO, de onderzoekspoot van Koolhaas’ bureau OMA.

Op een andere herfstochtend zitten we met Koolhaas in een brasserie te Amsterdam-Zuid. Petermann en ik nemen ook een croissant, maar Koolhaas alleen cappuccino. Het grootste deel van de tijd houdt hij de handen in de zakken van zijn driekwart jas. Hij heeft al gezwommen. Ziet er clean uit.

Of ik niet met een beetje humor over hem kan schrijven, vraagt hij.
En hij zegt: ‘Ik heb een hekel aan architect-zijn. Ik heb eigenlijk een hekel aan architecten.’

‘Architect’ noemt hij het, maar het is erger: hij is starchitect. Hij wordt geschaard onder het elitecorps van de starchitects, dat zijn iconische gebouwen als opzichtige pauwenveren in de steden plant.

Rem Koolhaas staat bekend om de CCTV-toren in Peking, de Kunsthal in Rotterdam, de Nederlandse ambassade in Berlijn, noem maar op: Shenzhen Stock Exchange, Seattle Public Library et cetera et cetera, en sinds kort ook De Rotterdam, het grootste gebouw van Nederland (o, hij verafschuwt dat grootste.) En het is vaak lachwekkend hoe hij beschreven wordt als was hij een mysterie, de ‘hardwerkende monnik’, immer bezet, verkerend met de rijkste mensen, de hipste merken, ongrijpbaar, onbereikbaar, visionair, onaards, meestal hoog boven de aarde in een vliegtuig, anders in die coole retro-BMW, altijd werkend, constant op het hoogste niveau.

Maar nu zit hij tegenover mij.

Ik weet eigenlijk niet waarom, maar ik vraag hem of alles wat hij zegt altijd heel nauwkeurig en gericht is. ‘Nee,’ antwoordt hij met een schalks lachje naar Petermann, ‘wij zitten in de auto eindeloos vaag voor ons uit te praten.’

Een gesprek met hem, Rem, gaat als volgt: je stelt een vraag en dan kun je op twee manieren antwoord krijgen. De eerste: heel adequaat, puntig, maar je voelt je een beetje onzeker, omdat het besef zich opdringt dat je eigenlijk best zelf het antwoord had kunnen bedenken of uitzoeken, als je tenminste wat minder lui was geweest en nu niet zo dom beslag zat te nemen op de tijd die Koolhaas beter aan denken had kunnen besteden!

Of het wordt spannend, als hij geen rechtstreeks antwoord geeft maar hardop associeert. Voorbeeld:

Wat is de invloed van de crisis?
‘Doordat er geen grote verhalen meer zijn, kun je je niet richten op de grote verhalen van anderen. Zelf geagendeerde verlangens komen dan in plaats van het waarmaken van de ambities van anderen. Wij waren schatrijk geworden als we alleen Louis Vuitton-boutiques waren gaan bouwen. Vijfentwintig jaar markteconomie heeft gemaakt dat wij meer aan private projecten werken dan aan overheidsprojecten. De tijd is allang weg dat architecten de goede bedoelingen van overheden uitvoerden.

Er zijn geen idealen bij de overheid, de fikse deregulering heeft de markteconomie fataal versterkt. Het universum is nu leger, of vol met bedrijven. De vooruitgang is versplinterd, totaal verspreid.’

Het universum is nu leger, of vol met bedrijven.

Soms gaat het tegengestelde richtingen op, in dezelfde zinnen kan hij orakelen dat de crisis een inspirerende tijd is en droef constateren: ‘Als je ziet hoe we er bovenop proberen te komen, zie je dat er eigenlijk geen verandering is. Ik hoor steeds mensen zeggen dat het weer goed komt als we de draad weer oppakken.’

Woorden die hij vaak gebruikt, zijn: aannames, intuïties, implicaties, articuleren, concentratie, situaties. En hij slaagt erin je je snel onnozel te doen voelen, omdat hij zijn relaas voortdurend onderbreekt met vraagjes die je kennis testen: ‘Ken je hem?’, ‘Heb je dat gelezen?’, ‘Je weet hoe hij is begonnen?’ of ‘Spreek je Italiaans?’

Het contrast die ochtend in de brasserie is groot: de strakke, schone Koolhaas gespannen als een uitgetrokken varkensblaas, met naast hem de goed in zijn vel zittende Stephan Petermann, die luistert en onbekommerd zijn croissant over zijn trui kruimelt.

Het zal vaker gaan opvallen: Koolhaas die zich met vriendelijke en bescheiden mensen omringt. Een paar weken later, als hij de Johannes Vermeer prijs ontvangt, zijn er bij de uitreiking in het Rijks mu seum veel vrienden aanwezig: mensen van boven de vijftig, stijlvol gekleed, veel effen kleuren, geen opvallende sieraden, of het moet een abstracte broche zijn, een subtiel brilmontuur. Hoe liefdevol en vertederd ze glimlachen als Koolhaas naar voren treedt, wat houterig en ogenschijnlijk nerveus. Ze kijken elkaar aan met een blik van ‘ach, Rem’. De hoofden gaan een beetje schuin tijdens zijn nederige speech.

Als je een lul van een kerel bent, zullen je vrienden toch niet zo snel op die manier naar je kijken?

2.

Een Amerikaanse student heeft vier woorden voor me:
‘Fifth floor. Now. Rem.’
Hij grijpt zijn Moleskine en sjeest achter twee medestudenten aan.
Petermann en ik kiezen gehaast zijn kielzog en razen door trappenhuizen en liften.
Rem is op komst.

We zijn in de betonnen kolos in Rotterdam waar het Office for Metropolitan Architecture (OMA) zetelt. OMA is efficiënt ingericht: veel lege vloeren waar in geval van een behaalde opdracht zo een team in kan trekken. Kale verdiepingen hebben alleen een vloer en vensterbank, de rest is gestript. Soms met een paar bureau-eilandjes in de zeeën van ruimte. Andere verdiepingen zitten weer boordevol producenten, creatieven, computers en maquettes.

Er werken zo’n 250 à 270 mensen, verspreid over Rotterdam, New York, Peking, Hongkong en Doha (Qatar). Zoon Tomas loopt er af en toe rond, bezig met een documentaire over zijn vader. En dochter Charlie, sociologe en fotografe, hij heeft veel van haar Londense vrienden en kennissen het kantoor binnengehaald.

Als je een lul van een kerel bent, zullen je vrienden toch niet zo snel op die manier naar je kijken?

De Harvard-studenten hingen al de hele ochtend rond op een grote en kale verdieping, een soort betonnen toendra. Goed en hip gekleed, de moderne mens. Tussen hen in liggen uitgeprinte pdf’s met teksten en foto’s. Hun project moet resulteren in een groot boek over de belangrijkste vijftien elementen uit de architectuur: de muur, de deur, het dak, het sanitair et cetera. Koolhaas zal in juni curator zijn van de Architectuur Biënnale in Venetië die Fundamentals gaat heten en waar over de hele wereld reikhalzend naar wordt uitgekeken.

Nu is Hij in aantocht. Wat te doen? Er is even verwarring. Wachten? Juist niet? Besloten wordt dat Rem er het liefst invalt wanneer ze bezig zijn.
Maar dan al, er loopt een man over de betonvlakte, Het is Lucky Luke, nee: het is Rem. Helemaal alleen, zonder assistenten rondom. Strakke kleding: zachte trui, broek, enkellaarsjes. Hij komt als een acteur naar de filmset gelopen.

Ga door, gebaart hij, en iedereen weet dat Rem Koolhaas net uit een belangrijke vergadering is weggelopen terwijl vast nog belangrijkere telefoontjes trillen in zijn broekzak.

Hij vouwt zijn armen strak tegen het lichaam, buigt het hoofd. Ik zie vele ogen wegschieten. Iedereen kijkt nadrukkelijk níét naar hem, naar Rem.
De mogelijkheid van falen hangt eensklaps in de lucht.

Een studente legt haar research uit in voor meisjes van haar leeftijd nogal stereotiep Amerikaans.
‘This is, like, sort of, the why of the toilet.’
Haar medestudenten luisteren bloedserieus.
Ze wendt zich tot Rem: ‘We hebben gediscussieerd over het gebruik van uitwerpselen in het boek.’
Hij onderbreekt haar: ‘Je staat de helft van de tijd uit te leggen wat dit niet is.’
Nu gaat ze schutteren. Ze wijst op een pdf.
‘Ik weet niet honderd procent zeker waarom dit hier staat, maar obviously is het… omdat… het architectuur is.’

De stiltes zijn het ergst. Je voelt dat Rem niet tevreden is, maar hij heeft het nog niet uitgesproken. Hij bladert in bijbehorende mappen met pdf’s, maar luistert ook.
Dan begint-ie.
‘Ik krijg geen enkel idee van hoe mensen poepen in regio’s als China en Afrika.’
En: ‘Kun jij mij een stuk tekst laten zien dat je ook echt zelf hebt gemaakt?’

Ook over het werk van de anderen: ‘Het is súperonhelder. Op een gegeven moment moet iemand, ergens verantwoordelijkheid nemen.’
Rode vlekken verschijnen in nekken.
Een gedienstige jongen met een getrimd baardje laat wat zien.
Reactie: ‘Is dat een schets of is het je beste poging?’
Beide antwoorden lijken fout.
‘Ik vind dit extreem verschrikkelijk. En je reinste onzin.’
En: ‘Wat ik van jullie verwacht, is niet deze manier van respectvol antwoorden.’
Opeens: ‘Kunnen er geen aantekeningen worden gemaakt nu? Dat maakt me erg nerveus!’
Van schrik klap ik mijn boekje dicht, maar hij had het misschien toch alleen tegen de studenten.

Dan legt hij gedreven uit dat het allemaal veel gewaagder moet: geen simpele geschiedenisjes, néé. Wat je maakt, geeft hij als les, moet als een tijdbom zijn, tikke-takke, tikke-takke, en vervolgens moet je maar hopen dat je het geluk hebt dat je tijdbom niet in je eigen gezicht ontploft.

Als dit een boeman is, moet ik aantekenen dat zijn kritiek terecht is: de teksten zijn schools en oppervlakkig.

En hij doet iets zorgzaams: hij stapt naar het meisje dat het moest ontgelden en zegt nadrukkelijk: ‘Je begrijpt dat dit heel onpersoonlijk is, hè?’
Ze maakt de indruk dat ze nergens mee zit.
Nog zoiets verwarrends: ik had nog niet verteld dat Petermann tijdens deze strenge sessie een schattig peutertje op zijn arm had.

Rem stuift weg. Petermann en ik snellen achter hem aan en het volgende moment staan we in de lift, drie mannen en een kindje.
‘Kijk,’ zegt Rem, ‘hij ziet zichzelf in de spiegel. Hij vindt het leuk om te kijken.’

Van schrik klap ik mijn boekje dicht, maar hij had het misschien toch alleen tegen de studenten.

Boven komen er gelijk mensen op Rem af, assistent, secretaresse, van alles. Het is net als in Amerikaanse advocaten- of politieke tv-series, waarbij de gesprekken zich staand en lopend op dynamische werkvloeren afspelen. Rems pupillen zijn nu wat groter, en hij lijkt nóg ietsje gegroeid, hij kijkt alsof hij alle honderd dingen die op hem afkomen niettegenstaande hun importantie állemaal aan zal kunnen. Opeens kijkt hij míj doordringend aan, in zijn ogen een verwachting die zegt: nú vraag jij iets heel belangrijks, zoals de beste journalisten doen.
‘Uh…’

‘Ik weet niet wat de bedoeling is, wat wil je nu?’
Verdomme, wat zeg ik, wat zeg ik?
‘Wat wil je weten?’
Ik wil alleen maar in zijn buurt zijn. Hij wendt zich tot Peter mann.
‘Stephan, hoe wil je dat dit nu verder gaat?’
Petermann zegt dat we nog wel zien.
Cue gemist. Moment is over.
Rem draait zich om en verdwijnt tussen nieuwe mensen en glazen vergaderhokken.

Hoe kun je zolang zo geconcentreerd blijven?, verzucht ik als ik even later in de auto zit met Petermann, peuter op de achterbank. Zo’n concentratie wordt wel geassocieerd met dwangmatig gedrag, zelfs met autisme.
Petermann reageert losweg.

‘Er is wel dat zwemmen, natuurlijk,’ zegt hij, ‘elke dag. En Rem vindt het ook fijn als hij in een andere stad in precies hetzelfde hotel zit, en nog het liefst met dezelfde chauffeur die hem van en naar het vliegveld brengt.’
Maar ja, dan zijn alle mannen dwangmatige neuroten – voor welke gedachte overigens ook wel wat te zeggen is.

Petermann vertelt dat er iets geks is. Als ze op feestjes of andere sociale gelegenheden staan, en ze ontmoeten nieuwe mensen, dan vertellen die vaak meteen hun halve of hele levensverhaal aan Rem. Of op zijn minst allerlei intense, persoonlijke dingen, dat hun vader net is overleden of zo. Komt het door de roem? Wat is het aan Rem dat hij dit oproept? Petermann is er nog niet uit.

3.

Koolhaas wat langer spreken gaat stroef. Hij zit deze maanden voortdurend in China, het Midden-Oosten, Engeland en Duits land.
Ik word uitgenodigd voor een intiem diner in een Italiaans restaurant aan de vooravond van de opening van gebouw De Rotterdam. Geweldig. Een goede kans om Rem te beluisteren, misschien komt hij wat los bij een glas wijn en een bord lasagne.

Als ik aankom in restaurant Lux te Rotterdam, blijken er nog zo’n honderd andere journalisten en belangrijke relaties te zijn uitgenodigd.
Jammer.

Een jongedame vangt me op, ze geeft me door aan een organisatiemevrouw, er komt een persmeneer bij die zegt dat mijn stuk over Rem zo mooi was, ik zeg hem dat ik het nog niet heb geschreven. De sfeer is losjes, gezellig.

Rem is er niet.
Ja, hij is wel even geweest, maar bij het voorgerecht was hij weer weg.

Koolhaas door Stephan Vanfleteren. 'Ik had maar enkele minuten, ik voelde een siddering door de anderen, van: hier komt de grote meester, het genie, de visionair. Hij bleef in zijn eigen denkwereld maar deed al wat ik vroeg. Ik ben tevreden maar hij blijft voor mij een mysterie.'
Koolhaas door Stephan Vanfleteren. ‘Ik had maar enkele minuten, ik voelde een siddering door de anderen, van: hier komt de grote meester, het genie, de visionair. Hij bleef in zijn eigen denkwereld maar deed al wat ik vroeg. Ik ben tevreden maar hij blijft voor mij een mysterie.’

Ook in deze omgeving is Rem legendarisch. Ik zeg tegen een architectuurjournalist dat ik Rem wel aardig vond. Hij vertelt me dat Rem bedreven is in het doen alsof je heel dichtbij hem bent, bijvoorbeeld doordat we nu eten in zijn favoriete restaurant.

Ik zeg dat ik Rem wel lekker normaal vind, en dat hij me heeft verteld dat hij de betiteling starchitect verafschuwt. De architectuurjournalist vraagt me waarom Rem, als hij dan zo gewoon wil zijn, laatst in NRC Handelsblad pedant beweerde dat zijn favoriete werkplek stoel 1-A in een Lufthansa-Boeing is.

4.

Het is 2014 en het grote geld is op. De crisis heeft flink huisgehouden en de paar overgebleven architecten houden zich nog bezig met een enkel woonhuis, kleine blokken en met het verbouwen en ombouwen van kantoren en bedrijfspanden tot hotels en woningen. Voor de rest is het: conservatie.

Maar wat er buiten de steden gebeurt: sinds de privatiseringen hebben gemeenten nog slechts hun grond om goed geld mee te verdienen. Ze verhuren die aan bedrijven en projectontwikkelaars die het liefst zonder architect de goedkoopste rotzooi optrekken.

Een ratjetoe aan kassen, megastallen, afzichtelijke bedrijventerreinen, lelijke loodsen en mislukte kantoorparken verpest het zicht op landschap en natuur.

Wat doen we eraan? Is er een tegenbeweging die uit meer bestaat dan lokale actiecomités? Zijn er ook architecten die meedenken over hoe we de omgeving beter en mooier kunnen bebouwen? We leven te midden van troep.

Ik wil Rem. Ik heb vernomen dat hij bezig is met ‘countryside-verkenningen.’ Hij zou zelfs een novelle over het platteland willen schrijven (Koolhaas begon ooit als schrijvend journalist voor HP/De Tijd).
Maar Rem is verdacht, als starchitect wordt hij met het neoliberaal, asociaal geld verdienen geassocieerd.

Dit heeft iets tragisch. In zijn lezingen en boeken is me juist de gemeenschapszin opgevallen. Net als in zijn werk aan Harvard, zijn project voor de Europese Unie, het onderzoek naar de organische structuur van de stad Lagos. Maar ook in zijn eerste architecturale belangstelling voor Rusland en het constructivisme uit de historische avantgarde, in zijn fantasmagorische ontwerpen voor Manhattan.

Of in zijn laatste grote project uit 2011: een orale geschiedenis van de Japanse Metabo listen, waarin hij bijna verlangend schrijft over een groep architecten die gezamenlijk hun land veranderden, juist ‘op een moment dat de band tussen architecten en hun “eigen” cultuur bijna niks meer inhoudt, en de markt van het verbond tussen collega’s niks meer heel heeft gelaten, leek het urgent.’

Ja, in zijn boeken, zijn lezingen, zijn ontwerpen, meen ik een constante op te merken: een engagement met het gemeenschappelijke.
Op een engagement met dit stuk heb ik hem helaas nog niet weten te betrappen.

5.

De Rotterdam wordt geopend. De journalisten zijn er weer, klanten, hoogwaardigheidsbekleders, hostessen, persdames. De grote hal is feestelijk versierd en sommige mensen zijn op hun mooist gekleed – de journalisten niet.
Rem komt binnen, driekwart jas nog aan.

Zijn lichaamstaal zaait meteen verwarring. Gaat hij naar links? Nee, draait het lichaam naar rechts, blijft toch staan. Mannen in glimmende pakken krijgen een klopje op de bovenarm, ellebogen worden aangeraakt, handen geschud, haantjes herkennen gouden haantje: de man bij wie Rem stilhoudt, glundert alsof hij de hoofdprijs heeft binnengehaald.

Zijn lichaamstaal zaait meteen verwarring.

Ik zie het lichaam veel buigen, de armen houden het vaak vast, in een soort zelfomhelzing, bijna alsof hij zich wiegt. Zijn hand aait en betast het gezicht steeds weer. Waarom heeft hij dat nodig? Waarom laat hij zijn tastzin zijn bestaan steeds bevestigen? Mijn aandacht is een tel afgeleid (ik zie mannen met geföhnd haar) en gelijk is Rem uit beeld.

Daar is-ie weer: hij staat nu over een hoog tafeltje gebogen, een journaliste noteert. Er vormt zich een kring om hen heen. Mensen kijken alsof ze een kunstperformance zien.

Twee journalisten lopen naar het tafeltje ernaast en keren de bovenste helft van álle luxe-broodjes om te inspecteren wat erop zit.
En Rem is alweer verder. Er zijn mensen die hun woelende gedachten kwijt kunnen in een dictafoon, Rem gebruikt zijn medewerkers. Er is steeds wel een beschikbaar oor om even iets in te fluisteren. Zou iemand het hem kwalijk nemen dat de gesprekken kort duren? Wie wil zijn denkproces nou verstoren?

Toespraken beginnen, en bij het plotselinge harde geluid van een zingende microfoon grijpt Rem geschrokken naar zijn oor, snelt een paar passen weg. Hij was de enige tussen alle mensen die dat deed. Zou hij een heel gevoelig gehoor hebben? Ik moet denken aan de theorie over autisme, die, boud samengevat, stelt dat autisten juist dichtklappen vanwege een te grote gevoeligheid voor indrukken – voor de goede orde: ik denk niet dat Koolhaas autist is, hoor.

Als hij het podium op moet, gaat hij zover mogelijk achteraan staan. Er worden boeken uitgedeeld, Rem is de enige die geïnteresseerd in zijn exemplaar begint te bladeren.

Ik ga naar buiten, toch een beetje jammer dat ik hem niet sprak.
Maar dan ziet hij me. Hij schiet weg bij een Franse cameraploeg en geeft me al zijn aandacht. Ben ik wel eens van over de brug op het gebouw komen aflopen? Dat is zo mooi. Of zullen we dat een keer samen doen? En ga ik anders een keertje met hem mee in de auto naar Rotter dam? Alleen met z’n twee, zonder chauffeur, dat wil ik zeker liever? Volgende week donderdag bijvoorbeeld. Dan kunnen we rustig samen praten.
Uitgelaten verlaat ik het pand. Ik vind Rem geweldig.

De volgende woensdag vraag ik Petermann hoe laat ik me moet melden. Hij zegt dat Rem in Monaco zit, en donderdag in Milaan.

6.

Vele afgezegde afspraken later zit ik dan toch naast hem in de auto. Op de achterbank. Voor zitten Stephan Petermann en een chauffeur.
Met de opening van De Rotterdam zijn ook kritieken verschenen, van Canada tot Australië en Spanje (‘El mastodonte vertical de Koolhaas’). Er gebeurt precies wat Rem moet tergen. Positief of negatief: ze hebben het over ‘het grootste gebouw van Nederland’.

De Volkskrant schreef vooraf een artikel waarin nieuwe generaties tegen je werden afgezet.
‘Er zijn heel veel goeie, jonge architecten. Die zijn natuurlijk met andere dingen bezig. Ze hebben andere ervaringen, werken onder andere condities. Maar afzetten, retoriek: dat is tegenwoordig minder. Er is zoveel.’

Maar waarom moest je nou tegen Die Zeit zeggen dat je je zou schamen als je alleen een Nederlandse architect was geweest?
‘Ik weet het niet, heb ik dat gezegd?’
Petermann: ‘Jaha.’
Koolhaas: ‘Maar schamen is dan waarschijnlijk bedoeld als… dat is meer bescheidenheid. Dat je als architect op meerdere plekken een rol moet spelen. Ik denk dat ik het meer bedoel als in avontuur: het zou niet erg avontuurlijk zijn als ik alleen een Nederlandse architect was.’

Koolhaas door Erwin OlafKoolhaas door Erwin Olaf

The Guardian was erg negatief over De Rotterdam en schreef over een niet in de tijdgeest passende ‘dreamlike stage set of financial capital’, over de Twin Towers resurrected in a Frankenstein muddle.’ Wat vond je van The Guardian?
‘Nou ja, als je kijkt naar de realiteit van een moment, dan is bijna elke aanpak op sommige momenten diametraal verkeerd met andere momenten. Dat is een van de rare dingen van de architectuur: dat het zo lang duurt. Dus je zou inderdaad kunnen zeggen: in de crisis is het niet echt slim om zo’n omvangrijk iets neer te zetten. Maar op lange termijn denk ik dat met dit gebouw eindelijk de ambitie waargemaakt wordt om dat stuk eiland serieus bij de stad te betrekken.

Overigens is dit soort kritiek ook wélkom. Elk goed geschreven stuk, hoe spottend ook, is een aanwinst.’

Ben je zenboeddhist? Erger je je niet?
‘Nee, zelden. Ik ben niet iemand die zegt: ik lees ze nooit. Ik lees ze zorgvuldig. Ik kan me heel veel voorstellen.’

Hij roept het natuurlijk ook op, die kritiek. Zijn teksten zijn vaak gesteld in de taal van de manifesten die we kennen sinds de historische avant-gardebewegingen: een taal die bol staat van visioenen, grootse beweringen, metaforiek en kernachtige samenvattingen van de tijdgeest, met bijbehorende paradoxen.

‘Junkspace is authorless, yet surprisingly autoritarian,’ schrijft hij.
En: ‘There is no progress; like a crab on LSD, culture staggers endlessly sideways.’
Of: ‘Shopping: arguably the last remaining form of human activity.’
Graag getuigt hij in dergelijke teksten ook van zijn ‘final lack of interest’ in architectuur.
‘Ik heb zoveel beweringen gedaan,’ zegt hij terwijl we over de snelweg zoeven, ‘er is altijd wel iets waar je me later op kan pakken.’

Het Nederland waar we doorheen sjezen, toont precies die lelijkheid van bedrijventerreinen en kantoorparken. Ik vraag hoe hij zich daarin kan moeien. Petermann is al op een Duitse landbouwbeurs geweest en heeft op de fiets door een gebied in Noord-Holland gereisd om overal aan te bellen en informatie over het platteland te verzamelen.’Het zou niet erg avontuurlijk zijn als ik alleen een Nederlandse architect was.

Maar Koolhaas zegt: ‘De overheid is gek genoeg voor mij een gepasseerd station. Ik heb de Bijlmer-strip gemaakt (midden jaren tachtig maakte hij in opdracht van de gemeente Amsterdam een plan om de Bijlmer op te pimpen dat vervolgens werd afgekeurd), voor de EU gewerkt, ook utopischer dingen verzonnen: Schiphol aan zee of alle bewoners in een strip langs de grens en de rest van het land een mooi groen gebied. En dan werd ik uitgenodigd bij Pronk, voor diners, ze wilden ontbijten, of lunchen. Maar, niks. Het is natuurlijk wel waar dat de overheid zich heeft teruggetrokken.’

7.

Hoe fundamenteel onderzoek voor hem is, begrijp ik als ik een openbaar gesprek met Madelon Vriesendorp bezoek. In New York verzamelden zij en Rem postkaarten, oude tijdschriften en boeken over de geschiedenis van Manhattan en de wolkenkrabbers. Kaarten, blaadjes, boeken – ze werden zelfs lid van een club voor postkaartverzamelaars. Rem werkte aan de tekst van het boek waarmee hij zijn naam zou vestigen: Delirious New York. Zij maakte schilderijen, tekeningen, aquarellen en gouaches waarvan vele in het boek terechtkwamen.

Later woonden ze in Londen, maar de Engelsen, zegt ze, hebben Rem nooit begrepen.
‘Wij Nederlanders hebben geen quite of rather.
De Engelsen zeiden tegen Rem: ‘Je zegt niet dat iets wit óf zwart is. Je zegt: It’s rather a bit like.’
Vriesendorp is sinds de jaren zestig met Koolhaas en woont nog in Londen.

Maar Rem woont toch in Amsterdam? Mmm. The Guardian leert dat hij in Amsterdam woont met designer Petra Blaisse, en dat hij ‘een complex privéleven’ leidt. Verdomme, ik ben heus wel benieuwd, maar ik ga die man niet vragen in welk bed hij slaapt, moet dat wat uitmaken? Bovendien, hij ziet een vage omschrijving als ‘complex privéleven’ vast als nóg een welkome mystificatie. Wedden dat-ie gewoon met Petra Blaisse is.

Ik ga die man niet vragen in welk bed hij slaapt, moet dat wat uitmaken?

Belangrijk lijkt me dat Blaisse met haar studio Inside Outside al sinds de Kunsthal een van de belangrijke partners is van OMA, een grote rol speelde bij projecten als de Prada-winkels, de bibliotheek in Seattle, Porto. En dat ze met haar projecten en lezingen als denker over haar eigen vak een status à la Koolhaas heeft. Ze schijnen partners in design.

Ook een mooie blik geeft Gerrit Oorthuys. Hij gaf vroeger les aan de Technische Universiteit in Delft en maakte vele architectuurreizen met Koolhaas. Naar Praag, naar Rusland om er de utopische plannen van de constructivisten te onderzoeken, en later naar New York.

Oorthuys: ‘Rem wilde bijvoorbeeld naar de provincie om in oude winkeltjes oude spullen te kopen. Hij zocht altijd het merkwaardige. Hij vond het zo leuk dat in een chique modezaak aan de Munt de homoseksuele verkoper dan het onderbroekje chic voor zijn kruis hield als je hem vroeg wat de maat was. Of dat er zo’n pornobioscoopje op de Nieuwendijk zat. Als het maar iets geks was.’

Volgens Oorthuys komt hij uit een spits gezin met een ‘hele leuke’ moeder, en kon zijn vader (schrijver en journalist Anton Koolhaas) ook echt een tijdje in de tuin bij een kikker zitten alsof hij ermee zat te praten.

Volgens Oorthuys is het aanstellerige milieu van de grote architecten niets voor Koolhaas, die past meer bij de traditionele architectuur.
Oorthuys: ‘Een van de heiligste dingen in de architectuur is het sociale doel. Dat utopische van: wij doen iets goeds voor de mensen zit er nog steeds in op de architectuurscholen. Architectuur is een van de weinige kunstvormen die vanzelf maatschappelijk geïnspireerd zijn. Rem is terug naar het functionalisme: de architectuur serieus nemen – maar wel op een geestige manier.’

Alleen dat CCTV-gebouw in China, dat Koolhaas dat voor zo’n controlerend regime heeft gemaakt, daar is Oorthuys niet kapot van.

8.

De Biënnale. In Rotterdam wordt de laatste hand gelegd aan de boeken en de logistiek. Maar in de zaal waar de maquette staat, wordt inmiddels gebrainstormd met de halve directie van het Duitse uitgeefconcern Springer Verlag over de toekomst van boeken en media, want OMA gaat een nieuw kantoor voor ze bouwen in Berlijn.

Koolhaas pendelt heen en weer tussen het Amsterdamse bureau van Irma Boom, de ontwerpster van de boeken en catalogus, en OMA (wanneer hij niet tussen andere continenten pendelt). Het is OMA gelukt om voor de Biënnale de meest krankzinnige voorwerpen te pakken te krijgen, van een eeuwenoud dak uit China tot een vloer uit het Rijksmuseum, een yurt-tent, oudste wc’s, open haarden etc.

Het heeft iets treurigs dat zowel jij als de directeur van de Biënnale in de catalogus kritiek leveren op de invloed van de markteconomie op architectuur, en dan op de volgende bladzijde groot het logo van Rolex prijst.
‘Ja, verschrikkelijk, ik denk dat ik het grootste deel van het afgelopen half jaar bezig ben geweest met fondsen werven.’

Maar het lijkt een beetje symbolisch voor jou.
‘Mensen kunnen dat ook wel onderscheiden.’

Maar het lijkt een beetje symbolisch voor jou. Kan ik jouw carrière zien als een grote tragedie? Je leek je zo sterk te interesseren voor het collectieve, de gemeenschap, maar je werd juist bekend dankzij het neoliberalisme.
‘Ik zou dat niet echt als tragedie zien. Er is me juist de gelegenheid geboden op een nieuwe manier met nieuwe issues te worstelen.

Een van mijn grote verbazingen is wel dat mijn nieuwsgierigheid veel is uitgelegd als een soort medeplichtigheid: Koolhaas doet een boek over shopping, dus hij is voor shoppen. Hij doet een boek over het YES-regime (YES staat voor yen, dollar, euro, dollar; SP) dus daar zal hij ook wel vóór zijn.

Het heeft me zeker in staat gesteld om een kritische structuur te ontwikkelen, en tegelijkertijd een aantal dingen te maken die gedeeltelijk juist op de oude structuur gebaseerd zijn, zoals bijvoorbeeld de bibliotheek in Seattle, het concertgebouw in Porto. En aan de andere kant waren er de intelligenties van nieuwe dingen, bijvoorbeeld Prada en G-star.’

Geen tragiek?

Je zou kunnen zeggen dat mijn hele verhaal over een spagaat gaat.

‘Ik vind het totaal geen tragiek. Het is een gigantische spagaat. En natuurlijk is niets interessanter dan werken in een spagaat. Je zou kunnen zeggen dat mijn hele verhaal over een spagaat gaat. Vanaf het begin tot dit punt: eerst tussen Europa en Amerika, toen tussen Europa en China. En een spagaat heeft altijd elementen van: je voedt je uit beide kampen, je maakt een overbrugging, of een schizofrenie. Dat zijn drie modellen van spagaat die alledrie af en toe aan de hand zijn, maar waar je een dynamische positie mee kan ontwikkelen.

Ik hoop echt dat je dit goed hebt opgeschreven, want ik heb dat nog nooit zo precies geformuleerd. Je bent de eerste die het ooit heeft gehoord.’

Dus de rode lijn in je werk zit niet in de gebouwen, wel in de houding van waaruit die ontstaat? Een spagaat tussen twee werelden.
‘Tussen werelden. Soms is een spagaat met drie benen. Het gaat me om een soort engagement om de tegenstrijdigheden aan te gaan van deze tijd. Je zou dus kunnen zeggen, om een super-ouderwets woord te gebruiken: engagement.

Maar het kritische is de grondhouding, ik denk dat in de laatste twintig, vijfentwintig jaar het kritische van buitenaf niet meer bestaat, of niet meer geldig is. Nu ja, dat is ook wat Žižek, Latour en allemaal anderen verklaren, je kan er niet meer van de buitenkant naar kijken.’
Petermann: ‘Ik denk dat dat de uitdaging van onze generatie zal zijn: hoe kritiek toch te organiseren.’

9.

In 1989, bij een voorstel voor de bibliotheek in Parijs, legde Koolhaas zich al toe op de relatie tussen het digitale en het echte. Voor de architect blijft volgens hem vooral over: het articuleren van collectiviteit.

‘Je ziet dat ook de private sector aan collectiviteit behoefte heeft. Er is een plotselinge vergelijkbaarheid van allerlei sectoren. Opdrachtgevers willen nu een gigantische ruimte waar iedereen vertwijfeld en fatalistisch nadenkt over hoe het nou moet, waar de werknemers bij elkaar zitten als in een soort grote NASA-controleruimte van: o, hij gaat die kant op. Een ruimte waar je kan volgen en kan improviseren en kan nadenken. Echt allerlei mensen komen bij ons met: we willen een grote ruimte, we móéten een grote ruimte hebben.’

Petermann: ‘Een van de deurenfabrikanten die ik heb gesproken voor de Biënnale maakt zich daar ernstige zorgen over. Want minder muur betekent ook minder deuren.’
Koolhaas: ‘Echt waar?’
Petermann: ‘Ja.’
Koolhaas: ‘Néé.’
Petermann: ‘Ze verkopen ook minder deuren.’
Koolhaas: ‘Nee, maar… vertel… in welke mate… hoe legde hij dat uit? Waar maakt hij zich zorgen over?’
Petermann: ‘Nou, zowel in huizen verdwijnen deuren omdat iedereen grote leefruimtes, wonen en keuken, alles bij elkaar wil. Dus daar zien ze een afname, maar ook in kantoorgebouwen zien ze afname.’

Dat zijn nou de dingen die ze nu ontdekken voor Fundamentals. Het is ongelooflijk, vindt Koolhaas. Opeens zie je hoe alles verandert. Vloeren kunnen je straks lezen. Ramen ook. Alle producenten zijn bezig om buiten hun element te werken. Hij heeft soms het idee dat hij en zijn medewerkers vóór de grote veranderingen alles nog snel aan het vastleggen zijn.

Een van de zorgen, denkt hij, is: hoe krijgen we mensen achter die schermen weg? ‘Achter het scherm, op de smartphone, het is me vaak niet duidelijk of mensen werken of genieten. Ik denk dat ze het zelf ook niet echt weten.’

Zouden meer mensen zich gaan verzetten en onttrekken aan de dominantie van het digitale, van Facebook, Google et cetera?
Koolhaas: ‘Daar ben ik heel benieuwd naar. Mijn kinderen reduceren al hun engagement ermee. Ik weet het niet precies. Weet jij dat, Stephan?’
Petermann: ‘Van Tomas wel, die is paradoxaal: hij is op Facebook vrij anti-actief.’
Koolhaas: ‘Óp Facebook anti-Facebook!’
In vaders stem klinkt een mengeling van bewondering en tevredenheid.

10.

Rem Koolhaas maskeert met mystificaties. Tijdens lezingen gaat hij soms net buiten het spotlicht staan, dat lijkt expres. Zijn goede gevoel voor de metafoor en het gekke symbool maken zijn gebouwen legendarisch (net ietsje gekanteld, buiten proportie, schuin, een ronde wolkenkrabber). Hij houdt van dingen die wrijven, die kritiek oproepen én die ontstaan vanuit kritiek. En daarbij zoekt hij steeds naar het gekke; vaak hoor ik het verhaal van toen hij in Indonesië woonde en eens jongetjes zag plassen in hetzelfde bassin als waarin de vrouwen de was deden.

Het is nooit saai bij hem. Hij kiest voor humor, of tenminste ontstaat zijn werk in hetzelfde gebied waar ook humor ontstaat: daar waar de normale gang van zaken even niet strookt met hoe het ook kan voelen of hoe je het ook kan beleven. Zoals ook wanneer twee culturen botsen.

Tijdens lezingen gaat hij soms net buiten het spotlicht staan, dat lijkt expres

En van zijn eerste tot zijn laatste teksten en lezingen kom ik twee metaforen tegen: de zeppelin en het zwembad. De zeppelin staat voor het enthousiasme voor de toekomst: mensen verbazen zich, een zeppelin contrasteert de menselijke maat met iets groters, maar dat grotere valt nog te behappen.

En het zwembad, hij noemde het eens de sociale condensator. Er is veel gepubliceerd over Rems fascinatie met zwemmen en het zwembad, waar hij elke morgen even in ligt.

In Delirious New York, het boek waar hij bekend mee werd, staat zijn korte verhaal The Story of the Pool. Het is een sterk verhaal, een literair schrijver niet onwaardig, over een groep Russische constructivische architecten die een drijfbaar zwembad bouwen.

Ze ontdekken dat ze zich ermee kunnen verplaatsen en zwemmen ermee van Rusland naar Amerika. Ze zwemmen met hun gezicht naar het land waar ze van wegvluchten en met hun kont naar New York. Daar aangekomen weten de Amerikaanse architecten niet goed wat ze met hun collega’s aan moeten. Dus trekken die maar verder en komen het vlot van de Medusa tegen. Ze snijden erdoorheen, als een mes door de boter. En gaan verder.

Stroomopwaarts, zoals hun bedenker, zoekend naar nieuwe spagaten.

De Architectuur Biennale in Venetië is open van 7 juni tot 23 november 2014