Eddy de Clercq bracht de eerste discofeesten naar Nederland en werd de eerste ‘housemaster’. House kostte hem bijna de kop in zijn eigen Club RoXY, maar: ‘Ineens veranderde het muzieklandschap.’ Nederland danste.

Zijn hele carrière in de muziek bestaat uit vooruitkijken. Dat is zijn kracht. Omkijken is niets voor Eddy De Clercq (59), laat staan weemoedig omkijken. En zeker niet naar die ene periode waarvan de meeste mensen hem kennen. Zijn vroegere RoXY-metgezellen ziet hij nóóit. Of dan toch bijna nooit. September vorig jaar trof hij ze voor het laatst, bij de crematie van een goede vriend. Zijn rol in de erkenning van dansmuziek kan nooit worden onderschat. Dj Eddy De Clercq is, zoals hij zelf noteert in zijn eerste boek dat volgende maand verschijnt, de man die de Hollander heeft leren dansen.

Eerste single en eerste disco-ervaring

‘“Natural Born Bugie” van Humble Pie was mijn allereerste singletje. Ik vond het zo’n lekkere groove hebben. En die stem, hè, van Steve Marriott. Een beetje hesig, met van die ingehouden emotie, dat spreekt me nog steeds aan. Ik kocht ’m in Evergem, het dorp op tien kilometer van Gent waar ik ben opgegroeid. Daar was een kantoorwinkel waar ze ook singletjes verkochten. Ik ging er vaak even snel kijken na afloop van de kerk, als mijn vader weer eens druk aan het kletsen was.

Er volgden snel meer singletjes, maar ik nam ze mee naar vriendjes, en ze gingen bij hen de kast in. Ik kon ze thuis niet bewaren. Want als mijn vader ze had gevonden, had ik klappen gekregen. Hij vond het de muziek van de duivel. Duivelse muziek. Ja, dat zal met religie te maken hebben, hij was een katholieke man, en ik ben zo opgevoed. Maar we waren ook niet rijk, mijn vader en moeder waren echt van die arbeiders, met een boerenachtergrond. In dat milieu werd platen kopen beschouwd als verspilling. Dat woog zwaarder.

Ik heb een Vlaamse opvoeding gehad, ze zijn er strenger dan in Nederland. Ik had sterk de behoefte me daar tegen af te zetten. Hoe vaak ik niet ben weggelopen van huis, joh. Op een gegeven moment ben ik gewoon niet meer teruggekomen. Maar goed. Eén keer ben ik uit de auto gesprongen toen mijn vader stond te wachten voor een open brug. De motor draaide, ik zat achterin. De aanleiding was natuurlijk een ruzie met mijn vader. Over hoe ik eruit zag, hoe ik me gedroeg. Met wie ik omging, school. Er was altijd wel een reden om te kankeren. Het was ergens bij Gent, en ik ben naar Brussel gaan lopen. Vijftig kilometer.

Met verrekijkers stonden mensen te kijken wat er in de koepel gebeurde. En dan belden ze de politie. Ik was toen geloof ik vijftien. Heel laat kwam ik pas in de stad aan, en daar ben ik naar de Hyatt Regency gegaan. Ik had duizend Belgische frank in mijn zak, al m’n spaargeld. Ik weet niet eens waarom ik zoveel geld bij me had, maar het was precies genoeg voor een nacht in het duurste hotel van Brussel. Ik zal die kamer nooit vergeten. Prachtige kamer. Van die mooie dunne witte gordijnen die opbolden in de wind. Een soort halfronde badkamer. En toen ik de volgende ochtend wakker werd dacht ik: waar lig ik nu? Fan-tas-tisch. Het leek of ik in een andere wereld was, begrijp je. Al heel jong was ik een avonturier. Ik was ook nogal eigenwijs, ik ben nog steeds nogal eigenwijs.’

Nachtpaleis

‘Het nachtleven, dat was een vlucht, het enige dat me overeind hield. Ik was jong toen ik begon met uitgaan. Twaalf jaar. Ik zag er vrij oud uit voor mijn leeftijd, dat hielp. Ik kwam overal binnen. Op mijn vijftiende zat ik in de stripteasebars en nachtclubs. Geen enkel probleem. Ik had blijkbaar ook een zekere allure, door mijn kleding en uitstraling. En ik kende misschien ook de juiste mensen. Ik dompelde me onder in een fantasiewereld, die tot leven kwam door de glinstering van de spiegelbal.

De eerste dj’s die ik leerde kennen, waren gepassioneerde barmannen die ook platen opzetten. En tegen hun klanten zeiden: “Heb je dit al gehoord?” Soms lieten ze gewoon een hele elpee lopen. Pas later kwam ik in aanraking met wat een echte dj hoort te zijn: iemand die er constant mee bezig is. Ik heb het nooit gedaan voor een gevulde koek, in die zin was het werk. Ik was zeventien toen ik echt begon met draaien, in Le Club in Brussel. Ik was te jong om achter de bar te werken, hè? Ik heb ook geen voorbeeld gehad. Er waren wel mensen die me inspireerden, maar ik heb nooit gedacht: ik ga zo worden als hij.

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig had België een enorm bruisend uitgaansleven. Er was bijvoorbeeld dancing Elpee in Gent. Een club in de vorm van een elpee, met wanden die als een soort groef liepen naar het midden van de zaal waar een dansvloer was. Echt geniaal, toch? Hoe verzin je dat? Zoiets kan alleen in Vlaanderen. In Aalst zat The King Club. Nou, dat was echt Las Vegas. Allemaal neon, die hele pui van dat pand. Eén grote reclame voor de club. Aanflitsende panelen, glitter. En dan kwam je binnen in een paleis. Een soort Versailles. Er werd in België in geïnvesteerd. En het was lonend. Het zat bom- en bomvol. Die nachtcultuur kende Nederland helemaal niet. Zou het komen doordat er na de Tweede Wereldoorlog in België veel sneller een wederopbouw was? En daardoor een rijkere bevolking?’

It ain’t no banana

‘Toch ging ik naar Amsterdam, een bewuste keuze. Ik zocht richting in mijn leven. Ik ging werken bij kledingzaak Lady Day, wat je nu een vintage winkel zou noemen. Het klikte met de eigenaren, ik kwam er graag. Ik vond alles fantastisch in Amsterdam, behalve het uitgaan. Echt zó saai was het in de nacht. Er was helemaal niets dat schwung of allure had. Het nachtleven dat ik kende uit Brussel, Parijs of Londen bestond hier niet. Ik zag dat er niets was en dacht heel simpel: laten we het zelf doen. En dat heb ik gedaan. DIY. Do It Yourself – credo van de punk en new wave die ik later in De Koer zou gaan draaien.
Disco had ik eerder ontdekt in Parijs. In een kleine, exclusieve club, Le Sept, draaide een Cubaanse man, Guy Cuevas. Hij leeft nog steeds. Ik stond op de dansvloer toen hij Cerrone met ‘Love in C Minor’ opzette. Ik hoorde alleen maar: tud, tud, tud, tud. Die kick-drum. Ik dacht: wat gebeurt er nu? Wat is dit? Opeens hoorde ik dat lachen. En daarna die lange monoloog van de achtergrondzangeressen, The Birds of Paris: “Well, it ain’t no banana.” Ja, over het welgevulde kruis van de jongen aan de bar. Toen begonnen die violen en die opzwepende melodieën. Het nummer barstte los en leek wel een eeuwigheid te duren. Ik was verkocht. Zo kaal en zo minimaal, en toch zo opzwepend. Het is niet gek dat ik house nooit heb gezien als een nieuwe stroming, maar als een vervolg.

Punk. Decor in De Koer, met rechts kunstenaar Peter Klashorst. Foto: privé-archief Eddy de Clerq

Ik draaide disco tijdens de feesten die ik eind jaren zeventig organiseerde in De Brakke Grond, min of meer vanuit Lady Day. De party’s die daarna kwamen, in het De Mirandabad, waren hedonisme ten top. Een groot succes. Drieduizend man kwam er op af. En er had zo twee keer zoveel bij gekund, zonder overdrijven. Het ging er heel extreem aan toe. Daar was ik niet op uit, het gebeurde gewoon. Kijk, het was een bad. Dat gegeven was op zich al een uitnodiging voor mensen om zich schaars te kleden. Naar naakt toe was maar een kleine stap. Veel mensen grepen die kans. Er was een golfslagbad, dat ook tijdens de feesten af en toe door badmeesters in werking werd gezet. Het leek dan alsof die koepel de lucht in ging. Euforisch.

Er zijn uiteindelijk vier feesten in het De Mirandabad geweest. Ik had er zelf op den duur genoeg van. Het was te veel Sodom & Gomorra, op seks-gebied. Dat was noch mijn opzet noch mijn bedoeling. Er was een vrouw, helemaal in het rubber, die op zulke hakken door het water liep en een man vastgebonden aan een hondenriem achter zich aan trok. Hij was helemaal naakt, op een masker na. En dan sloeg ze die man helemaal verrot, met zo’n zweep. Mensen waren vastgebonden aan de reling, er droop kaarsvet over ze heen. Er waren groepsseks-plekken. De badmeesters kwamen protesteren dat het toch echt te ver ging. We kregen ook problemen met de buurt. Tegenover het zwembad is een flat. Met verrekijkers stonden de bewoners te kijken wat er in de koepel gebeurde. En dan belden ze de politie.’

Nachtmerrie in de RoXY

‘Ik ben gestopt, op mijn hoogtepunt. Ik dacht: dit gaat te ver. Tegelijkertijd vond ik disco onnozele kindermuziek worden. Rod Stewart maakte het, de Rolling Stones. Je had de Disco Duck. Ik voelde het niet meer. En dan moet je ermee stoppen, daar ben ik erg kien op. Als iemand tegen zijn zin staat te draaien, zie ik dat. Als iemand onder invloed staat te draaien, hoor ik dat. En als iemand de boel aan het faken is, weet ik dat. Je moet geen hoer van je publiek zijn.

Ik kreeg nieuwe energie van punk, die ik in De Koer draaide. Daarna had ik een vaste avond in Paradiso, Pep Club. Daar draaide ik van alles wat, ook muziek van vroeger. Dat had te maken met mijn onvrede over het muzikale aanbod in die tijd, zo halverwege de jaren tachtig. Heel armoedig. Dus ging ik terug naar mijn roots. Dat doe ik altijd als ik twijfel over het heden. Of het wel echt is, of het me pakt.

Waarom zocht ik op een gegeven moment weer een nieuwe club van mezelf? Omdat ik muziek ontdekt had die ik helemaal je-van-het vond. Ik draaide house al af en toe tijdens Pep Club, en dat smaakte naar meer. Daar wilde ik een hele avond vol van. Na een moeizame aanloopfase ging Club RoXY op 2 augustus 1987 open. Als een van de drie oprichters was ik verantwoordelijk voor het hele creatieve beleid. De vrijdag draaide ik zelf. Dat was echt míjn avond, die kon niemand mij afpakken. Alleen maar house, techno, new beat en aanverwanten. Nieuwe elektronische muziek.

Sinds mijn dagen in De Brakke Grond had ik een nachtmerrie als dj. Het is een beeld dat ik nog steeds scherp voor de geest heb: ik ben intensief aan het draaien en op een gegeven moment kijk naar de dansvloer. Niemand. Nou, op vrijdagavond in RoXY werd mijn nachtmerrie werkelijkheid. Het publiek pikte het gewoon niet. Die nieuwe elektronische muziek, men wist niet wat het was. En ik moet heel eerlijk zeggen: ik was het ook net aan het ontdekken. Zoveel tegenwind had ik nog nooit eerder gehad. Maar ik zat er tot zó diep in. Al mijn spaargeld had ik in die club gestoken en we draaiden flink verlies. Ik kon niet terug. Ik wílde ook niet terug.’

Geniale avond

‘Toch wist ik honderd procent zeker dat er iets broeide. In Boccaccio vlakbij Gent, maar een paar honderd kilometer van hier, zaten elke avond zesduizend mensen binnen. Heaven in Londen zat bomvol op een maandagnacht. Waarom zou het dan niet in RoXY kunnen? Ik wist dat het zou komen. Alleen ik wist niet wanneer.

Ik wilde house per se een gezicht geven. Volgens mij was dat de enige manier om de muziek bekend te maken, anders bleven het alleen maar anonieme white label-platen, waar soms niet eens een naam op staat. Haal ze over, dacht ik, laat ze zien! Voorjaar 1988 kon ik Fingers Inc. strikken voor een optreden in RoXY. Zanger Robert Owens en producers Larry Heard en Robert Wilson – heel veel van hun muziek draaide ik in mijn sets. Voor mij was Fingers Inc. een gedroomde booking, een super-prestigieuze groep om naar Amsterdam te halen. En toen zei de financiële man van RoXY: “Daar gaan we geen geld in steken. Behalve als jij jouw loon garant stelt voor de opbrengst.” Ik verdiende 1200 gulden per maand, dit geintje kostte zo ongeveer twee keer mijn maandsalaris. Maar ik heb het gedaan.

Die avond leed RoXY zwaar verlies. Er waren vijftig man. Daarvan stonden er misschien twintig op de gastenlijst, de rest waren betalende bezoekers. We kregen geloof ik 300 gulden binnen, kun je meteen uitrekenen hoe groot de schade was. Maar wat een geniale avond! Het is een van de meest memorabele die ik heb meegemaakt in RoXY. De mensen die er wel waren, waren echte believers. Ze stonden in een trance voor dat podium. Het was zo goed, zo fantastisch.

Niet veel later kwam er een achteraf beruchte vergadering, waarin gestemd werd over mijn beleid. Ze hadden ie-der-een uitgenodigd. Zelfs Madame Pipi zat erbij, de toiletjuffrouw. De bedoeling was duidelijk: een massaal protest tegen mij te organiseren. “Sta op wie er voor het beleid van Eddy is,” werd er gezegd. Mijn twee partners, met wie ik RoXY was begonnen, bleven zitten. Er was maar één barman die opstond: Kees. Eén van de twaalf die er zaten. Veel van hen wilden niet eens werken op vrijdag, omdat ze ‘die herrie’ niet konden verdragen. Zo zagen ze het: als herrie. Van de dj’s alleen Kees Heus, Ardy Besemer en Joost van Bellen. Goed, de zaak was ook nijpend – ik geloof dat we in september failliet zouden zijn geweest – maar het voelde als verraad. Eind van het liedje was dat ik nog twee maanden respijt kreeg.

En in die twee maanden gebeurde het. In die periode veranderde het hele muzikale In die twee maanden gebeurde het. Er kwamen meer feesten. De waakvlam werd ineens een steekvlam. landschap. Ik gaf met een paar anderen een acidfeest buiten RoXY om, dat een groot succes was. Daar was de VPRO-televisie bij. Er kwamen meer feesten. Je zag affiches in de stad, flyers. Het had óók te maken met de komst van xtc. Absoluut. In twee maanden werd de waakvlam een steekvlam. Dat was het moment waarop ik had gewacht, al duurde het nog een halfjaar voordat iedereen house wilde draaien. Maar binnen die twee maanden was het publiek om.

Ik was eerst in de hel aanbeland, maar hier begon toch echt de hemel. Vanaf september 1988 ging ik elke dag zingend naar RoXY toe. Mijn allergelukzaligste moment kwam tijdens een volgende vergadering, waar de hele mikmak aan tafel zat. Mijn grootste criticus nam het woord en zei: “Eddy heeft wel gelijk gehad, hè?” Die uitspraak is mij altijd bijgebleven. Ik heb het ze wel vergeven. Maar de persoonlijke band, het vertrouwen, is echt voor altijd weg.’

Zuid-Afrikaanse muziek

‘Begin jaren negentig ging ik weg. Eerst ben ik naar New York gegaan, maar die stad beviel me niet. Daarna kwam Italië, ik werd een naam als dj in Europa. Maar het ging me tegenstaan. Het gereis. Het gehol van de ene plek naar de andere. Nooit goed uitrusten. Ik werkte met Kerst en Oud en Nieuw, maar nooit had ik mensen om me heen met wie ik iets te vieren had. Ik werd die wereld ook zat. Het ging steeds meer om drugs, geld, status. Ik zal niet om de pot heen draaien, dat heeft ook te maken met ouder worden. Aan het eind van de vorige eeuw was ik vanaf 1975 professioneel bezig – 25 jaar non-stop. Kun je voorstellen hoeveel nachten dat zijn? Ik heb het uitgerekend: 6400. Ik was het beu.

Het nare gevoel dat ik overhield aan RoXY ben ik pas kwijtgeraakt door Zuid-Afrika. Tegenwoordig heb ik er een huis. Ik heb mezelf opnieuw uitgevonden door het land en de mensen daar te ontdekken. En ook door de muziek daar. Ik heb inmiddels drie platen uitgebracht met township jive en kwela jazz, die alleen op 78-toerenplaten was verschenen. Vorige maand kwam daar nog een EP bij met kwaito, Zuid-Afrikaanse dansmuziek uit het begin van de jaren negentig. Geweldige muziek.

Geloof me, ik ben nu gelukkiger dan ooit. Ik schrijf, ik maak zo nu en dan radio en ik draai nog maar een paar keer in de maand. Strikt genomen heb ik de nacht ingeruild voor de dag en dat doet mij goed. Ik sta tegenwoordig om zeven uur op en zie de zon en hoor de vogels. Heerlijk. Vroeger kwam ik dan pas thuis en ging ik mijn nest in. Sindsdien weet ik: gelukkig zijn kan alleen op een heel eenvoudige manier. Vier de dag, dat heb ik in Zuid-Afrika geleerd. Waar ik woon, heb je geen discotheken. Je kunt ’s nachts naar de volle maan kijken en dat is het.’

Koning van de nacht

Eddy De Clercq (1955) is een van de pioniers van de Nederlandse dance-cultuur. Hij was medeoprichter en tot 1991 artistiek leider en programmeur van de Amsterdamse Club RoXY. In 1999 ontving hij de Gouden Harp van de Stichting Buma Cultuur voor zijn lange carrière als dj en de bijzondere wijze waarop hij zich verdienstelijk had gemaakt voor de Nederlandse lichte muziek.

‘Laat de nacht nooit eindigen’, het boek van Eddy De Clercq en Martijn Haas over De Clercqs ervaringen in het nachtleven, verschijnt half oktober bij uitgeverij Bas Lubberhuizen, 288 pagina’s, € 24,99.

Dit artikel komt uit ons jubileumnummer en bieden we voor de gelegenheid gratis aan. Neus eens rond op de themapagina en verken de 75 Vernieuwers van Vrij Nederland.